Arie Altena
index
Arie Altena
[2023 – Dit fragment droeg de titel ‘inhoudsopgave’, maar bleek een soort inleiding te zijn. Waarschijnlijk was het één van mijn pogingen om samen te vatten wat ik aan het doen was. De tekst leek wel een cut-up, was soms onleesbaar, zo te zien omdat het allerlei cut-en-paste acties had opgeslagen die in de gerecupereerde versie werden getoond. (Zeker geschreven in Microsoft Word). Toch heb ik er nog wat van kunnen maken. Ik neem het hier op omdat mijn irriratie erin valt te proeven – waarom zou je een boek identificeren als postmodern, wat zeg je daar eigenlijk mee? Ik probeerde me tegen reducties af te zetten, maar had nog niet de taal of de methode gevonden om recht te doen aan de rijkdom van literaire teksten. (Alsof ik die taal nu wel heb...)]
Dit proefschrift gaat in de eerste plaats over Amerikaanse literatuur van 1975 tot heden; niet over alle Amerikaanse literatuur allicht. Ik bespreek het werk van een viertal schrijvers die in de afgelopen twintig jaar de Amerikaanse literatuur op hun wijze verrijkt hebben met een interessante, en wellicht andere blik op het subject. Hun werk is niet exemplarisch – al zullen anderen daar anders over oordelen – zelfs niet exemplarisch voor het postmodernisme. Hun werk is evenmin typerend voor de ontwikkeling van de Amerikaanse literatuur of de ontwikkeling binnen het postmodernisme. Laat ik de eerste zijn die erop wijst dat ik vrijwel enkel werk van Noord-Amerikaanse witte, heteroseksuele mannen behandel.
Auster, Federman, DeLillo en Gibson worden vrijwel altijd beschreven als postmoderne auteurs, of als opvolgers van de postmodernisten. Of het terecht is dat hun werk aangemerkt wordt als postmodern is de vraag. Maar het is een vraag die ik niet in die vorm wil beantwoorden. In mijn aanpak gebruik ik de termen postmodern en postmodernistisch als een referentiekader (zie Nelson Goodman).
Mijn interpretaties van hun werk staan in het kader van de goeddeels geluwde discussie over het literair postmodernisme. Er is m.i. geen sprake meer van dat het postmodernisme moeilijk te omschrijven zou zijn omdat het nog bezig is, m.i. heeft de lezer nu het voordeel (?) van ‘hindsight’. Waarmee ik niet bedoel te zeggen dat de wereld niet nog steeds in veel opzichten als postmodern te karakteriseren valt. Maar de vooroplopende gebieden (minder geografisch bepaald dan door het netwerk van communicatie) zijn allang niet meer postmodern. Nieuwe ruimtes en nieuwe manieren van leven vragen al om nieuwe labels. En nieuwe literatuur is er ook. Er bestaan zelfs volkomen nieuwe vormen van literatuur. [2023, ik dacht niet alleen aan hypertekst, maar ook aan het werk van Vollmann en David Foster Wallace die literair een heel andere weg waren ingeslagen].
Postmodernisme duikt in de boeken en dus in mijn interpretaties in verschillende opzichten op: het vlak van thematiek en beschrijving van wereld, zoals als het vlak van de structuur en de vorm (de beschreven wereld als exemplarisch postmodern en de vorm als exemplarisch postmodern). Of mijn leeswijze postmodern is laat ik aan anderen over, ze is in ieder geval eclectisch in het gebruik van theorieën. Er is niet één theorie waarin ik geloof. Als ik iemand ergens van wil overtuigen dan is dat: lees deze boeken om de verbeelding van de wereld en de vragen die ze stellen.
Bij mijn interpretaties richt ik me vooral op de “problematiek” van het subject, of beter gezegd op het thema van het subject. Ook dat komt op verschillende niveau’s naar voren in het werk van de onderhavige auteurs, als thema maar ook doorwerkend, verbeeld of present gesteld in de taal op de pagina, in de schrijfwijze, en in de vorm.
Over de problematiek van het subject onder de postmoderne conditie is veel gediscussieerd. Inmiddels is het idee dat de mens geen essentieel zelf bezit bijna een cliché. Identiteit is cultureel geconstrueerd, talig, niet één- maar veelvormig, of radicaler uitgedrukt: een fictie, gefragmenteerd. In postmoderne literatuur wordende literaire conventies van het realistische vertellen doorbroken en opgerekt. Zo wordt de fictionaliteit (=gemaaktheid) van de in de tekst opgebouwde wereld getoond, die daarmee de geconstrueerdheid van wat als werkelijkheid geldt. Ook het personage valt hieraan ‘ten prooi’, het is maar een marionet in handen van de auteur ofwel een pop die niet zelf zijn woorden kiest maar enkel herhaalt wat de media hem/haar inpompten. De auteur raakt zijn identiteit kwijt, want hij (het was meestal een hij) is niet meer de bron van betekenis, de “god” wiens intentie waarheid is, de woorden die hij achterelkaar zette zijn citaten of ontlenen hun betekenis aan het netwerk van verschillen (diference, differance) en de ongelimiteerde context. De tekst toont niet de illusie van een werkelijkheid, maar ondergraaft zijn eigen bestaan door verregaande vormexperimenten. Dit alles volgens de theorie (Hassan, Derrida, McHale, Fokkema, Lodge, Hutcheon, Waugh, Lyotard enz.). Wat er met het personage, zijn identiteit, en de identiteit van de auteur gebeurd is mijn onderwerp.
Uit mijn interpretaties van de Amerikaanse romans van Delillo, Auster, Gibson en Federman zal blijken dat er verschillende antwoorden op de vraag naar een verandering van het subjectsbegrip gegeven worden (voor zover boeken antwoorden geven dan). Het postmoderne gehalte daarvan verschilt eveneens. Ik zou niet durven beweren dat deze antwoorden exemplarisch zijn voor bepaalde tendensen in de literatuur
De postmoderne conditie is de conditie van medialiteit. (En van pluraliteit, van “kleine verhalen met lokale geldigheid, en van hyperrealiteit). Alles is mediaal. Er zou niets buiten de media bestaan, aldus de Baudrillardiaanse postmodernist. Gelukkig zijn er verschillende media (woord, geschreven en gesproken, beeld, TV, radio, netwerken enz.) en kunnen ze uiteenlopende inhouden overbrengen. Niettemin ligt paranoia op de loer. Welke plek de media, de verhalen en de massamedia innemen in het werk van de onderhavige auteurs zal ik aan de orde stellen.
De postmoderne literatuur van de jaren zestig en zeventig toont – aldus vele critici – de geconstrueerdheid van de wereld, de werkelijkheid als fictie, het boek als fictie. Wordt de geconstrueerdheid van de werkelijkheid stilzwijgend onderschreven, getoond, benadrukt, ontkent, wordt het bestaan van iets buitenmediaals benadrukt, wordt getracht een onbevattelijke werkelijkheid weer te geven?
De vraag naar de opvatting over de werkelijkheid hangt direct samen met de vraag naar de opvatting over de “manier van bestaan” van het subject. Bestaat het enkel uit taal, uit verhalen (met verklarende kracht)? wordt het bepaald door de media? of is het toch iets onvervreemdbaars?
Het zal blijken dat ik vooral op zoek ben naar aspecten die ontstijgen aan het bekende postmoderne liedje.
This is a short bit from an unfinished PhD, probably written in 1994.
some rights reserved
Arie Altena
index