Arie Altena
index

Baltan Laboratories, de blauwdruk

Arie Altena

Eindhoven
Eindhoven is een uitgelezen plek voor een laboratorium voor technologische kunst. Eindhoven heeft zijn bestaan als stad te danken aan Philips, dat gegroeid is vanuit deze stad. Hier bevinden zich nog steeds de onderzoeksafdelingen van Philips, en hier werd de cd uitgevonden. Naast Philips is er in Eindhoven ook een Technische Universiteit, de High Tech Campus (de thuishaven van Philips Research met daaromheen een groot aantal op technologische vernieuwing gerichte bedrijven en een ecosysteem voor open innovatie), en bovendien de internationaal vermaarde Design Academy. Eindhoven biedt daardoor, ook al door de aanwezigheid van het Van Abbemuseum voor moderne kunst, een ideale voedingsbodem voor technologische kunst.
Sinds een aantal jaren worden de industriële gebouwen op het voormalige industrieterrein van Philips, Strijp-S, ontwikkeld tot culturele broedplaats, tot creatieve stad. Het biedt onderdak aan culturele initiatieven, twee festivals, ensembles, individuele kunstenaars, ontwerpers en musici. Strijp-S is heilige grond: het stond bekend als de verboden stad omdat de onderzoekslaboratoria en productieafdelingen van Philips er waren gevestigd, en alleen Philips-medewerkers er toegang hadden. Ook Baltan Laboratories heeft in 2008 onderdak gevonden op Strijp-S. Vanuit het idee om in twee jaar te onderzoeken wat nu de rol kan zijn van een laboratorium voor technologische kunst, opent Baltan als het ware die 'verboden stad' voor het publiek, en brengt dit lab het publiek in aanraking met de laatste ontwikkelingen in de technologische kunst.
Op Strijp-S was ooit het Natuurkundig Laboratorium van Philips gevestigd, beter bekend als NatLab. Onder kunstenaars die met technologie werken, heeft het een legendarische status. De componist Edgar Varèse, architect Le Corbusier en diens nog zeer jonge assistent Iannis Xenakis werkten er eind jaren vijftig samen met de ingenieurs van Philips aan de ontwikkeling van het Philips (expo)paviljoen en het Poème Electronique. Dit project werd een hoogtepunt van de wereldtentoonstelling in 1958, en is een nog altijd schier ongeëvenaarde synthese tussen elektronische muziek, architectuur en beeld. Het bezong de mogelijkheden van technologische innovatie. Xenakis schreef zijn eerste elektronische compositie -- een mijlpaal in de 20ste-eeuwse muziek -- voor het Philipspaviljoen.
Ook de Nederlandse componist Dick Raaijmakers werkte op het NatLab aan zijn eerste elektronische composities. Als Kid Baltan (de omkering van Dick Natlab) tekende hij in 1957 als allereerste voor een stukje volledig elektronische popmuziek. Als docent aan het conservatorium van Den Haag werd Raaijmakers door zijn radicale composities en zijn conceptuele benadering van het muziektheater een spil in de ontwikkeling van de Nederlandse elektronische en mediakunst.
De vruchtbare samenwerking tussen ingenieurs, technici en kunstenaars zoals die plaatsvond in het NatLab spreekt meer dan ooit tot de verbeelding, niet in het minst vanwege de vrijheid die kunstenaars destijds kregen om hun ideeën te ontwikkelen en uit te voeren.

Baltan Laboratories
De naam Baltan Laboratories is ontleend aan het NatLab en refereert aan Raaijmakers als inspiratiebron. Met die geschiedenis als springplank stelde Baltan zich een aantal kernvragen: wat is vandaag de dag de rol van een lab voor technologische kunst, en wat zal die rol in de toekomst zijn? Waar hebben kunstenaars die werken met technologie -- computers en alles wat daaraan kan worden gekoppeld -- behoefte aan? Wat moet een lab aan concrete ondersteuning bieden, aan toegang tot apparatuur, aan inhoudelijke input, sturing, kennis, contacten en netwerken? Wat voor plek en wat voor mensen heb je daarvoor nodig? Technici, of juist geen technici? Wat is de verhouding tussen zo'n lab en andere instituten, zoals musea, kunstenaarsinitiatieven, universiteiten, bedrijven en scholen? Moet het onderzoek vertaald worden naar een publiek, en hoe kun je dat doen? Moet het, net als wetenschappelijke labs, primair een veilige en besloten plek zijn, waar onderzoek wordt gedaan dat pas in een later stadium aan een publiek wordt getoond? Dergelijke praktische vragen, die een complexe materie bleken, waren het concrete startpunt van Baltan.
De kiem voor Baltan Laboratories werd gelegd door de stad Eindhoven, die vier kunstenaars vroeg na te denken over de vorm van een ‘medialab’. Deze vier waren Gideon Kiers en Lucas van der Velden (samen met David Kiers vormen zij Telcosystems), Geert Mul, en de architect Marc Maurer.
Gideon Kiers en Lucas van der Velden maken immersieve installaties en live cinemaperformances waarin zij gebruikmaken van door henzelf geprogrammeerd, generatief beeld en geluid. Geert Mul maakt filmische installaties waarin het beeld vaak afkomstig is uit enorme beelddatabases -- bijvoorbeeld het internet. De beelden worden geanalyseerd, gematcht en samengevoegd voor het werk, waarvoor Mul in samenwerking met programmeurs de software ontwikkelt. Marc Maurer is een architect wiens ruimtelijke onderzoekingen en ontwerpen diepgaand zijn beïnvloed door de hedendaagse computer- en gamescultuur.
Na initiële brainstorms en overleg werd in 2008 de organisatiestructuur van Baltan opgezet, en ging de pilotfase in. Angela Plohman ging het lab leiden met Mul, Maurer, Kiers en Van der Velden als artistic board. Er werden drie programmalijnen opgestart: Blueprint, Poème Numérique en de Baltan Sessions. Onder de noemer Blueprint werd al het praktische en theoretische onderzoek naar de toekomst van het medialab gegroepeerd. Hierbinnen vielen ook verschillende artist-in-residence-projecten. Poème Numérique was een onderzoeksprogramma waarin ook projecten van de artistic board een plek kregen. Dit ging twee jaar lang gepaard met een programma van lezingen, workshops, presentaties van nieuw werk, een masterclass en verschillende discussies. Een reeks publieksevents bij Baltan kreeg de naam Baltan Sessions.
Het doel van de pilotfase was het ontwikkelen van een blauwdruk voor een toekomstig laboratorium voor kunst en technologie. De missie van Baltan houdt dan ook in dat het doel -- initiëring, ondersteuning en verspreiding van innovatief onderzoek en vernieuwende activiteiten op het gebied van kunst, technologie en cultuur -- bereikt dient te worden door het ontwikkelen van onderzoeksprojecten, het doen van onderzoek naar het concept van het technologielab, het exploreren van de relatie tussen kunst en technologie, en een open gedachtewisseling. Het smeden van duurzame samenwerkingsverbanden, lokaal, nationaal en internationaal, is daarbij vanzelfsprekend en cruciaal.
Eén van de manieren waarop Baltan probeerde antwoorden te formuleren op de vraag naar het lab voor de toekomst, was het inzetten van de eigen projecten van de artistic board. Door uit te gaan van eigen projecten en onderzoek kwamen werk en kunst centraal te staan. Het onderzoek, de ontwikkeling van technologie (soft- en hardware) en de discussies stonden door die strategie in het teken van het te realiseren kunstwerk. Kijken hoe dat proces verloopt, praktisch onderzoeken wat de behoeftes zijn en daar vervolgens op reflecteren, levert inzicht op in wat een lab kan zijn. Meer nog: het scherpt de bestaande vragen aan, levert nieuwe vragen op.
Praktisch gezien koos Baltan er tijdens de pilotfase voor om een flexibele ruimte te gebruiken, groot genoeg om prototypes en opstellingen voor werk te kunnen testen. Het was een ruimte zonder apparatuur, zonder technische staf. Zo'n ruimte wordt pas een lab door het onderzoek dat er wordt gedaan, gebruikmakend van de apparatuur die kunstenaars zelf meenemen (laptops, speakers, schermen, kabels). De ruimte is een facilitator voor kennisuitwisseling, kennisproductie en het maken van werk. Er ontstaat zo een interface voor kennis, omdat er een plek is waar kunstenaars, onderzoekers, technici en ook het publiek samenkomen. Er wordt gebruikgemaakt van alle mogelijkheden die de hedendaagse communicatietechnologie biedt om kennis uit te wisselen, maar het middelpunt blijft de fysieke plek. De aanwezigheid van kennis en het vooruitzicht van het uitwisselen van kennis, van het testen van je eigen kennis en van het zelf opdoen van kennis, blijft een manier om mensen in een lab bij elkaar te brengen.

Laboratoria, medialabs, werken met technologie
Een laboratorium is letterlijk een plek om te werken, net als een werkplaats (workshop) of een atelier. Lab, werkplaats en atelier zijn verschillende modaliteiten van ‘werken’, en dragen een eigen geschiedenis met zich mee. Een kunstenaar werkt bijvoorbeeld in zijn atelier, maar wijkt voor bepaalde taken uit naar de houtwerkplaats, of zoekt voor specifieke kennis toenadering tot een wetenschappelijk laboratorium. De 'studio' van de musicus laat zich ook niet in alles vergelijken met de studio van een filmmaker, of het atelier van een schilder. Toen eind jaren zeventig en begin jaren tachtig de eerste 'medialabs' werden opgericht, was zo'n lab primair een plek die kunstenaars toegang gaf tot technologie die anders voor hen onbereikbaar bleef, of alleen beschikbaar was op universiteiten en bij bedrijven. Filmwerkplaatsen en videokunstinitiatieven stelden apparatuur beschikbaar of leenden deze uit; later kwam daar ook computerapparatuur bij. In het medialab konden kunstenaars gebruikmaken van technologie die hun financiële draagkracht te boven ging.
Inmiddels ligt de meeste technologie die kunstenaars nodig hebben binnen hun bereik. Het is niet meer zo dat een elektronisch componist een elektronische studio moet boeken om zijn stukken te realiseren, of dat computerkunstenaars 's nachts een paar uur gebruik mogen maken van de computer bij de meteorologische dienst, zoals Manfred Mohr in de jaren zestig deed. De laptop is meestal krachtig genoeg. In een interview met Ties van der Werff dat werd afgenomen aan het begin van de pilotfase van Baltan onderstreept Lucas van der Velden deze opvatting : "Seen from an historic perspective, interesting research and development laboratories were mostly located in companies and universities (…). For a long time, new technology was very expensive, limiting its access. In the last twenty years, a lot of technology, like computers, cameras, etc., was fleshed out to consumer level (…). Many artists now dispose of this technology, so the question arises, does the media lab still have a purpose?" ("In het verleden bevonden de belangwekkende laboratoria op het gebied van onderzoek en ontwikkeling zich meestal bij bedrijven of op universiteiten (É) Lange tijd was nieuwe technologie iets heel duurs, waardoor de toegang ertoe moeizaam was. De laatste twintig jaar is veel van die technologie, zoals computers, camera's, etc., uitgewerkt voor de consument (É). Veel kunstenaars beschikken nu zelf over die technologie, dus rijst de vraag, heeft het medialab nog wel zin?" (www.baltanlaboratories.org/?cat=10).
Voor de praktische kant van het werken met technologie hebben kunstenaars vaak al een oplossing gevonden. De leden van Telcosystems programmeren zelf in Max/MSP en Mul werkt al jaren samen met programmeur Carlo Prelz. Maurer heeft een eigen bureau. Allemaal weten ze, ook dankzij het internet, hoe ze gaten in hun kennis kunnen dichten. Hun vertrekpunt bij Baltan, en hun interesse in Baltan, was eerder de behoefte aan inhoudelijke verdieping, aan discussie, en aan dialoog tussen kunst, wetenschap en technologie. Voor Geert Mul bijvoorbeeld delen kunst en wetenschap dezelfde nieuwsgierigheid en vinden ze elkaar in de opvatting dat de wereld zoals we die ervaren een constructie van de zintuigen is. Van der Velden voelt zich aangetrokken door kennis die in de wetenschap beschikbaar is, hoewel die nog niet als toepasbare technologie is uitontwikkeld.
Kunstenaars zijn vaak juist geïnteresseerd in paden die niet gevolgd zijn door de geschiedenis van de technologie, in het resultaat van fouten en falen van de techniek, in braakliggend en vergeten terrein, in ongerealiseerde mogelijkheden. Een goed kunstenaar neemt het gereedschap, het medium en het materiaal dat hij gebruikt niet voor zoete koek aan. Tijdens het werken aan de realisering van een idee blijkt niet zelden dat de beschikbare technologie aangepast zou moeten worden, dat er nieuwe software moet worden gemaakt, dat het werk vraagt om een maatwerkoplossing. Dat heeft alles te maken met de geneigdheid van de kunst om een andere wereld op te roepen of de wereld anders voor te stellen, om er een scheve blik op te werpen, de boel op z'n kop te zetten of de waarneming te intensiveren.
Kunstenaar die diepgaand met technologie werken, realiseren zich terdege dat het steeds verder ontwikkelen van soft- en hardware nodig is om hun kunstzinnige ideeën te realiseren. Deze interactie tussen technische kennis (softwareontwikkeling) en artistiek concept vormt een logisch onderdeel van hun beroepspraktijk. Er bestaat verschillende scenes waarin doe-het-zelf-oplossingen worden ontwikkeld voor bijvoorbeeld interactieve installaties, sensoraansturingen of motion tracking, gebruikmakend van tools als Arduino, Atmel-bordjes, Processing, MAX/MSP, Pure Data, OpenCV, OpenGL, Supercollider, enzovoorts. Binnen die scenes bestaat veel kennis, en wordt onderzoek gedaan. Van der Velden stelt vast dat er behoefte is om al dat onderzoek te documenteren en te archiveren om te gebruiken als referentiemateriaal. Het vinden van manieren om kennis te delen en samen te werken is één van de mogelijke fundamenten voor een lab voor de toekomst. Het lab wordt dan een plek om kennis te ontwikkelen en uit te wisselen, over ideeën, maar ook over maakprocessen, middelen en gereedschap om die ideeën te realiseren. Een lab ondersteunt dan netwerken van mensen en voorziet ze van inhoudelijke verdieping.

Blueprint-residencies & workshops
Als er tijdens de pilotfase een label op Baltan geplakt had moeten worden, dan dat van ‘lab-in-progress’ of ‘lab-in-the-making’. Het Blueprint-programma was gericht op reflectie op de rol van het laboratorium als knooppunt van experiment, theorievorming en communicatie. Het doel van dat programma was een discussie met internationale collega-instellingen en theoretici over thema's rondom het lab van de toekomst . Als onderdeel van het Blueprint-programma ontwikkelde Baltan een serie activiteiten getiteld The Future of the Lab. Het was een onderzoeksprogramma en netwerkinitiatief dat labs van over de hele wereld met elkaar verbond. Het werd in 2009 gelanceerd tijdens een expert meeting bij Baltan die tot doel had te discussiëren over toekomstige strategieën voor, en vormen van het (media)lab.
The Future of the Lab leidde tot een gelijknamige publicatie en een aantal presentaties. De discussie kreeg voor het publiek ook vorm in de presentaties van Angela Plohman bij festivals en conferenties, zoals Ars Electronica, de E-Culture Fair 2010 en ISEA 2010 RUHR. Binnen het Blueprint-programma vonden ook een aantal artist-in-residence-projecten plaats, en samenwerkingen met andere instellingen zoals Piksel in Noorwegen en het NIMk in Amsterdam. Verschillende manieren van werken werden uitgeprobeerd, getest en bediscussieerd tijdens deze samenwerkingen.
Het eerste artist-in-residence-project betrof een samenwerking met het eerste Flux/S festival in Eindhoven (2009). Michelle Teran kreeg de opdracht om een nieuw werk te ontwikkelen bij Baltan, toegesneden op Strijp-S. Het resultaat daarvan was The City is Creative. Dit werk verkende de creativiteit in het Eindhovense dagelijks leven, die vaak over het hoofd wordt gezien. Teran benaderde verschillende Eindhovenaren die filmpjes op YouTube hadden geŸpload, en vroeg hen een remake te maken van één van hun filmpjes, gebruikmakend van de gebouwen van Strijp-S. De lege kantoren, gangen en fabriekshallen fungeerden daarbij als speelplaats en inspiratie. De remakes waren tijdens Flux/S te zien als onderdeel van een interactieve installatie op de eerste verdieping van het SDM-gebouw (Veemgebouw).
Het tweede Blueprint-project van 2009 was een samenwerking met Piksel in het Noorse Bergen. Baltan en Piksel onderzochten samen de relatie tussen hard- en softwareontwikkelaars van open-source tools en de ontwikkeling van zulk gereedschap voor artistieke doeleinden in de setting van een lab. Wendy Ann Mansilla en Jordi Puig werden als kunstenaar uit open call-kandidaten geselecteerd om hun werk Flick Flock te ontwikkelen met behulp van tools die voortkwamen uit een samenwerking met lokale en internationale programmeurs van de Piksel Community. Dit vond plaats tijdens een OpenCV-workshop in september, en een residency bij Baltan van vier weken. De kennis, ervaring, tools en kunst die hieruit resulteerden werden aan het publiek gepresenteerd en online verspreid, onder andere tijdens publieke events bij Baltan en het Piksel 09 festival. De reflectie op open processen en het delen van kennis tijdens de onderzoeks- en productiefase van een kunstwerk waren een integraal onderdeel van deze samenwerking, die veel verder ging dan archiveren. Tijdens een panel op het Piksel festival werd erover gedebatteerd. Flick Flock werd verschillende malen tentoongesteld, onder andere op de enorme Campus Party Brazil in Sao Paolo in januari 2010 en op het STRP Festival 2010.
Baltan nodigde in 2009 ook Edo Paulus en Jonathan Puckey uit om een Conditional Drawing-workshop te doen. Samen met Luna Maurer en Roel Wouters zijn zij de opstellers van het Conditional Design Manifesto, waarin in plaats van het resultaat, het laten zien van het ontwerpproces centraal wordt gesteld. Door te werken met spelregels -- in feite algoritmes -- die worden uitgevoerd door verschillende spelers (ontwerpers, tekenaars) worden onverwachte vormen en onverwachte emergente patronen gecreëerd. Het is zowel een onderzoek naar vormen van samenwerking als een vertaling van computerprincipes naar handwerk.
Het Funware project in 2010 was een voortzetting van deze vorm van samenwerking. Baltan, NIMk en Piksel zetten een open call uit waarbij gezocht werd naar nieuwe softwarekunstprojecten die tijdens een residency ontwikkeld konden worden en tentoongesteld zouden worden tijdens de Funware-tentoonstelling in MU, Eindhoven en het Piksel festival 2010. Naked on Pluto van Aymeric Mansoux, Marloes de Valk en Dave Griffiths was het voorstel dat werd uitgekozen uit de reacties op de open call. De kunstenaars waren een week te gast bij Baltan na een werkperiode bij het NIMk. Een game testing-workshop werd georganiseerd in samenwerking met onderzoekers en studenten industrieel ontwerp van de TU Eindhoven en de Fontys Hogeschool, als onderdeel van het project. Rondom Funware vond ook een symposium over software en softwarekunst plaats, een samenwerking van MU en Baltan, met presentaties van onder andere Michael Murtaugh, Wilfried Hou Je Bek, Matthew Fuller en Wendy Chun. Het uitgangspunt hiervan was het idee dat software 'fun' is, en "is actually an area of practice and thinking that often advances through random acts, absurd use, jokes and curiosity." (www.baltanlaboratories.org/?cat=68).
Baltan zocht aansluiting bij andere labs, instellingen en tentoonstellingsplekken, zocht uitwisseling met andere professionals -- onderzoekers, theoretici, kunstenaars -- en smeedde een directe verbinding met het onderwijs door een samenwerking aan te gaan met de Fontys Hogeschool en de Design Academy in Eindhoven. Studenten van beide scholen werkten aan opdrachten van Baltan, onder leiding van Angela Plohman, Maurer, Mul of Kiers en Van der Velden. Studenten van Fontys ICT & Media werkten in 2009 en 2010 samen met Baltan aan een serie projecten voor hun minor Art & Technology. Baltan gaf de studenten opdrachten en adviseerde hen tijdens het proces. De opdrachten varieerden van de visualisering van een database tot het maken van een werk geïnspireerd op een werk van Dan Graham, maar dan gebruikmakend van hedendaagse technologieën.
Eén van de opmerkelijkste voorstellen die hieruit voortvloeiden was het Lightbox-project dat een groep van de Fontys Hogeschool ontwikkelde naar aanleiding van de opdracht om een object te maken dat licht en geluid genereerde zonder te refereren aan een lamp of een luidspreker. Eén van die studenten, Maarten Witteveen, werkte dit idee bij Baltan verder uit tijdens een stage. Het studentenproject De abstracte waarheid was een uitwerking van de opdracht om de vormentaal van De Stijl in 3D of 4D te vertalen. Dit werd verkozen tot beste project van de Fontys-minor Art & Technology.

Poème Numérique
Er werd bewust voor gekozen om Telcosystems, Marc Maurer en Geert Mul te vragen bij Baltan aan hun eigen projecten te werken. Idealiter zouden zij een deel van de tijd gelijktijdig aanwezig zijn, om zo de uitwisseling van ideeën -- zowel inhoudelijk als technisch -- te stimuleren. Baltan koos er wat dat betreft voor om het onderzoek inhoudelijk en vanuit het perspectief van de curator te benaderen. Dit was ook een wens van de kunstenaars. Allemaal identificeerden zij immersie, navigatie en integratie als drie thema’s die van groot belang waren voor hun werk. Het Poème Electronique en het Philipspaviljoen waren voor hen een belangrijk referentiepunt. Voor hun gemeenschappelijke en individuele onderzoek kozen ze de naam Poème Numérique.
Het Poème Numérique-programma van Baltan kan gezien worden als een digitale update van het concept Poème Electronique uit 1958: een geïntegreerde ervaring van beeld en geluid. Poème Numérique was gewijd aan de integratie van architectuur, digitale media en audiovisuele kunst. De nadruk lag niet alleen op het fysieke, op de hard- en software, maar ook op de taal, ervaring en cultuur van digitale media. Onderwerpen die werden onderzocht waren bijvoorbeeld: generatief beeld en geluid; generatieve montage; media-architectuur; interface- en interactieontwerp; publieke versus particuliere ruimte, en live performance (met software die beeld en geluid genereert) en de omgeving en de architectuur waarin de vertoning daarvan plaatsvindt. In 2010 was de aandacht vooral gericht op het PNP (Poème Numérique Pavillion) als uitvloeisel van het onderzoek dat Telcosystems, Maurer en Mul in 2009 deden.
Onder de paraplu van het Poème Numérique-programma ontwikkelde Telcosystems in 2009 de installatie 12_series, die werd tentoongesteld in de Woodstreet Galleries in Pittsburgh en op het 2e Flux/S festival in Eindhoven -- respectievelijk een galerie en een festival voor hedendaagse kunst. Het werk werd gedocumenteerd in een dvd- en boekuitgave van Spatial Media Laboratories, ondersteund door Baltan. 12_series is een immersieve installatie voor generatief beeld en geluid: in een volledig donkere ruimte vormen twaalf schermen een visuele horizon. Op de flikkerende schermen speelt zich een choreografie van generatief beeld af, waarbij het geluid een steeds veranderende soundscape van digitale noise vormt. Het is non-figuratieve surround cinema waarbij beeld en geluid in real time worden gegenereerd door software die is geschreven door Telcosystems.
De realisatie van complexe installaties vraagt niet zelden om nieuwe technische oplossingen. Bestaande soft- en hardware moet aangepast of verbeterd worden, of er moet zelfs nieuwe techniek ontworpen worden om het artistieke concept tot zijn recht te laten komen. Een onderdeel van de ontwikkeling van 12_series was het onderzoek naar, en de realisatie van, een stabiele module die multikanaals beeld en geluid kan synchroniseren en afspelen. Zo’n module zal ook nodig zijn voor andere projecten dan 12_series, dus is het de bedoeling dat deze als Baltan Player ook beschikbaar komt voor andere kunstenaars, musea en de industrie.
Een van de technische uitdagingen die de artistieke visie van Geert Mul stelt, is het realiseren van een goed motion tracking-systeem voor interactieve installaties. Geert Mul houdt zich in zijn werk vooral bezig met de vraag hoe we ons verhouden tot onze enorme databases met beeld en geluid, hoe we die visualiseren en hoe we daaruit verhalen construeren. Hij zoekt naar een bijna fysieke confrontatie tussen bezoekers aan en informatie uit beelddatabases, in bijvoorbeeld een interactieve installatie waarin de keuze en montage van beeld en geluid uit databases reageert op de bewegingen van de bezoeker. Bij Baltan ontwikkelde Mul samen met programmeur Erik Overmeire een experimenteel motion tracking-systeem met een Far Infra Red-camera, de Baltan Tracker. Bij de synchronisatie van beeld en geluid kan dan weer het onderzoek van de Baltan Player van pas komen. Mul zei over de ontwikkeling van de Baltan Tracker: "Ik heb nu bij Baltan de middelen om de specifieke software om te zetten in een softwarepakket dat door heel veel kunstenaars gebruikt wordt, in dit geval Max/MSP. De functionaliteit die eerst verstopt zat in mijn werk, in software van specifieke werken, kan nu naar boven gehaald worden en ter beschikking gesteld worden aan andere kunstenaars. Dat is echt een meerwaarde van het lab." (www.baltanlaboratories.org/?p=1711) De Baltan Tracker werd bij Baltan door studenten gebruikt en in 2010 gepresenteerd tijdens de tentoonstelling en een workshop georganiseerd door BKKC in Tilburg.
Samen met zijn vaste programmeur Carlo Prelz werkte Mul bij Baltan aan een nieuwe installatie: God's Browser. Mul wilde een abstracte film maken op basis van op het internet gevonden beeldmateriaal. Voor dit werk ontwikkelden zij software die beelden op overeenkomst kan sorteren en in clusters kan opslaan, zodat elk volgend beeld net iets verschilt van het vorige. De software is een soort neuraal netwerk dat beelden uit de database (het internet) put. De generatieve en interactieve installatie gebruikt 130.000 beelden. De bezoeker kan hier met een theremin doorheen navigeren: de afstand van de handen tot de twee antennes van de theremin beïnvloedt de wijze waarop de 'film' wordt afgespeeld en de vormen die in beeld verschijnen.
Marc Maurers onderzoek bij Baltan vond plaats in de vorm van twaalf casestudies. Hij onderzocht Baltans labruimte, maakte voorstellen voor utopische mediaruimtes, werkte met een op De Stijl en Mies van der Rohe geïnspireerde vormentaal, en reageerde bijvoorbeeld op 12_series en het werk van Geert Mul en Telcosystems. Steeds terugkerende motieven in zijn casestudies zijn de rechthoek van het beeldscherm en pixel art. Zo werkte hij met het gegeven van twaalf schermen, die in verschillende constellaties een modulair dak vormen dat door te verschuiven ook een alfabet of een transformer-figuur in de openbare ruimte kan vormen. Maurer onderzoekt hoe je architectuur kunt ontwerpen die past bij onze dagelijkse digitale werkelijkheid. In het Baltan House, ontwikkeld binnen het Poème Numérique programma, komen zijn interesses samen: het is het ontwerp voor een huis -- in feite een gewoon woonhuis dat voldoet aan de eisen van de woningwet -- gezien vanuit de omstandigheden van de mediasamenleving en de gedragingen van mensen daarin. De rechthoek van de schermen komt erin terug, en binnenin zijn mediaruimtes. De strategie van dit onderzoek lag in het combineren van het ontwerp voor een huis met het ontwerp van het PNP. In samenwerking met Telcosystems en Geert Mul ontwikkelde MUA (Maurer United Architects) een ontwerp dat beide past, en waarin alle installaties die tijdens een pilotfase werden gerealiseerd, getoond kunnen worden.
Sinds 1990 nodigt de Stichting Bushalte van Rietveld iemand uit de kunstwereld uit om iets voor de Rietveld Bushalte te bedenken. In 2010 werd hiervoor Christiane Berndes, curator bij het Van Abbemuseum, gevraagd. Zij had al samengewerkt met Baltan en vroeg daarom samen met Angela Plohman, Maurer en Geert Mul om hun visie op de betekenis van Rietveld en De Stijl vorm te geven. Gerrit Rietveld ontwierp in 1962 een reclamezuil en een bushokje dat werd gerealiseerd maar nooit als bushalte gebruikt werd, en een functie kreeg als plek voor kunst in de openbare ruimte. Mul en Maurer lieten zich inspireren door de stadsplattegrond uit mozaïeksteentjes, vervingen het oorspronkelijke licht door led's in rood, groen en blauw -- kleuren die Rietveld destijds voor dit ontwerp gebruikte en waarmee hij onbedoeld vooruitliep op het digitale tijdperk met zijn RGB-kleuren. De reclamezuil kreeg de vorm van 12 beeldschermen. Zo markeert de bushalte, aldus Maurer en Mul, de overgang van premediasamenleving naar mediasamenleving.
Om hun onderzoek te verrijken en open te breken organiseerden Telcosystems, Maurer en Mul in oktober 2010 een masterclass als onderdeel van het Poème Numérique-programma. Hiervoor waren David Rokeby, Golan Levin en Philippe Rahm uitgenodigd. Rokeby en Levin zijn internationaal vooraanstaande kunstenaars die zelf software ontwikkelen voor hun eigen installaties. Rokeby doet dat al sinds eind jaren zeventig; zijn SoftVNS is een (Max/MSP-)patch voor realtime video-processing en -tracking die veel gebruikt wordt voor interactieve installaties. Golan Levin's magische interactieve applicaties en installaties behoren tot het beste dat er tegenwoordig gemaakt wordt, en weten het publiek steeds weer te verbazen. De architect Philippe Rahm ontwerpt ervaringsruimtes waarin hij probeert het publiek de werkelijkheid anders te laten ervaren. Het doel van Baltan was om tijdens deze masterclass voor een multidisciplinaire groep kunstenaars, ontwerpers en architecten het belang te onderzoeken van een integrale aanpak van beeld en geluid, interactieontwerp en generatieve principes in relatie tot innovatie in architectuur en mediatechnologie. Tijdens theoretische sessies en praktische workshops werden nieuwe combinaties van technologieën aangepakt, en werd gewerkt aan mogelijke geïntegreerde concepten. De eindresultaten -- een aantal concepten ontwikkeld door de deelnemers -- werden aan het einde van de masterclass tijdens een publieksevent gepresenteerd.

Baltan Sessions & Baltan goes NatLab
De onderwerpen van de voor het publiek toegankelijke Baltan Sessions waren meestal gekoppeld aan de workshops en de artist-in-residence-projecten. Onderwerpen die aan bod kwamen -- naast de al genoemde projecten -- waren bijvoorbeeld het gebruik van ruimtelijkheid in live elektronische muziek (Joel Ryan, Raviv Ganchrow); het elektromagnetische spectrum (Julien Ottavi, Peter Westenberg; Wendy van Wynsberghe); generatieve kunst (Driessen & Verstappen, Paul Prudence); spatial immersion (Naut Humon, Tapio MŠkelŠ), en custom tools zoals de Synchronator (Bas van Koolwijk, Gert Jan Prins). Onder de bezoekers bevonden zich niet alleen kunstenaars en studenten, maar ook gepensioneerde Philips-ingenieurs.
Verschillende keren spraken er onderzoekers van Philips Design bij Baltan. Zo werd er een link met de industriële R&D gelegd. De historische relatie met het NatLab kreeg ook gestalte in de lezingenserie Baltan goes NatLab, die plaatsvond in het voormalig Natuurkundig Laboratorium op Strijp-S. Binnen deze programmareeks werd het artistiek onderzoek van Mul, Maurer en Telcosystems gepresenteerd en bediscussieerd. Zij nodigden hiervoor internationale gastsprekers en onderzoekers uit om hun vragen en visies uit te diepen. Sprekers waren bijvoorbeeld de Noorse kunstenaars HC Gilje, de sound designer Lorenzo Brusci, Thom Warmerdam van Philips, de kunstenaars BULL.Miletic en de architecten van realities:united.

The Future of the Lab
Al deze activiteiten vormden een praktische manier om na te denken over de inrichting en vorm van het lab voor de toekomst. De theoretische reflectie op de verschillende aspecten van die vraag kwamen diepgaand aan de orde op de expert meeting The Future of the Lab, en zijn te lezen in de gelijknamige publicatie (2010). Tijdens de expert meeting in 2009 werd met collega-instellingen uit binnen- en buitenland (onder andere Ars Electronica Futurelab, V2_, Constant, Culturelab, Ished, Medialab Prado, NIMk, Piksel, Timelab en WORM) diepgaand nagedacht over de functie en rol van het lab in de toekomst, met als doel te komen tot nieuwe, duurzame en innovatieve laboratoriummodellen. In de bijdragen -- waaronder essays van bijvoorbeeld Andreas Broeckmann, Joost Rekveld en Edward Shanken, statements van kunstenaars en een verslag van de brainstorms die plaatsvonden tijdens de expert meeting -- werd ingegaan op methodes van artistiek onderzoek, en op de verhouding tussen kunst, technologie en wetenschap, tussen kunst en industriële R&D, en tussen kunst en softwareontwikkeling. Ook was er aandacht voor de verschillen tussen het lab van de toekomst en de medialabs zoals die vanaf de jaren '80 van de vorige eeuw werden opgericht, en voor de positie van een lab voor kunst en technologie ten opzichte van de samenleving, de cultuur, de kunstwereld, en onderwijsinstellingen.
Rekveld wierp als interessante hypothese op dat er een ontwikkeling nodig is van transdisciplinariteit naar autodisciplinariteit. Shanken schreef over het onderzoek in labs dat labs "must develop compelling rationales for the importance of such research as an engine for innovation -- innovation not just as an immediately marketable commodity but as constituting more subtle and perhaps more insidious and profound shifts in the conception and construction of knowledge and society." -- Edward Shanken (2010), The History and the Future of the Lab, in: The Future of the Lab, Eindhoven: Baltan Laboratories, p. 32. Maar hij merkte ook op dat: "we must take into account that the outcomes and modes of operation of experimental research, although seemingly banal today, may be the breakthroughs of tomorrow." (Ibidem, p. 24).
Andreas Broeckmann beschreef nauwgezet de ideeën en ambities van het alweer opgedoekte TESLA in Berlijn. Hij stelde dat mediakunst onderdeel is geworden van de hedendaagse kunst, en het daarom vreemd is om te blijven spreken van medialabs die specifiek zijn toegesneden op mediakunst. "To some degree, the talk about the media lab is self-serving and out of sync with the development of the role of media in the arts. It assumes there's a special place for media art, and I don't believe that." -- Andreas Broeckmann (2010), The Case of TESLA, in: The Future of the Lab, Eindhoven: Baltan Laboratories, pp. 43-44.) Een status aparte claimen voor kunst die werkt met media en nieuwe technologie komt ook niet overeen met de praktijk van hedendaagse kunstenaars.
Uit de publicatie komt een rijk geschakeerd beeld naar voren van medialabs die bereid zijn kritisch naar hun eigen rol te kijken. Openheid en het delen van kennis zijn vaak terugkerende thema's, net als het idee van het lab als kennisinterface. Het lab van de toekomst lijkt dan ook vooral een plek voor kennis te zijn, voor dingen maken, voor nieuwe werkmethodes, en bovendien een netwerk dat mensen en kennis verbindt.

Conclusie
Baltan heeft tijdens de pilotfase geëxperimenteerd met verschillende praktijken. Daaruit komt naar voren dat het ontwikkelen van hard- en software integraal deel uitmaakt van de hedendaagse kunst. In de praktijk gebeurt dit door kunstenaars in samenwerking met bijvoorbeeld programmeurs, en ook in samenwerking met andere kunstenaars. Er lijkt vooral een rol voor het lab te zijn weggelegd in het faciliteren van zulke samenwerkingen -- een rol die ook geïnspireerd wordt door de wetenschap en de industriële R&D, waarmee soms direct wordt samengewerkt. Het documenteren van de kennis die er wordt ontwikkeld is belangrijk. De kunstenaars benadrukken vooral de waarde van de inhoudelijke dialoog en discussie, de reflectie op de thema's die hen bezighouden, die niet alleen nauw verband houden met technologie, wetenschap en hedendaagse kunst, maar ook met cultuur en samenleving.
Van meet af aan werd Baltan dan ook niet gekenmerkt door een keuze voor specifieke technieken of media. De keuze voor Mul, Maurer en Telcosystems, de keuze voor de artists in residence en de vorm van de workshops impliceren echter wel degelijk een artistieke richting. Vanzelfsprekend is steeds gekozen voor kunstenaars die begrijpen wat programmeren is, of die een aantal lagen van de technologie kunnen afpellen en zich daardoor laten inspireren. Onderdeel van de rol van de kunstenaar is het openen van de zwarte doos van de technologie, om er een dosis kritisch vermogen (GB: criticality) aan toe te voegen. Die keuze bepaalt dat er een connectie is tussen de interesse van de kunstenaar in technologie en ontwikkelingen in wetenschappelijke labs en R&D, en zorgt voor een voortdurend en diepgaand onderzoek naar hoe die technologie in elkaar steekt.
Voor Baltan is het lab een plek voor open kennisuitwisseling. Het is een platform voor artistiek onderzoek en productie; het fungeert als netwerk en kennisinterface. Vandaar dat Baltan zichzelf blijft zien als lab-in-progress, dat technologische kunst een plek en kritisch kader biedt. Het gaat om een dynamiek van ideeën.

Geschreven voor deze Baltan laboratories publicatie: Angela Plohman (red.), A Blueprint for a Lab of the Future. Eindhoven: Baltan Laboratories 2011. De gepubliceerde Engelse vertaling wijkt mogelijk af van deze tekst, en is de enige tekst die tot in de puntjes is geredigeerd. Maak bij verwijzingen s.v.p. gebruik van de in druk gepubliceerde tekst.

some rights reserved
Arie Altena
index