Arie Altena
index
Arie Altena
In zijn boek Mediatisering en Literatuur gaat Hellemans na hoe de poëtica van de literaire avant-garde, op zoek naar modernisering en vernieuwing, mediatechnologische impulsen gebruikt of ondergaat. Hij reconstrueert de evolutie van die poëtica en beschrijft de daaraan parallel lopende ontwikkelingen van nieuwe media. Daarnaast probeert hij beide evoluties in te bedden in een 'waarnemingshistorische' context van een moderne perceptie die vooral wordt gekenmerkt door een discontinue 'schokbeleving'. Ik parafraseer hier grotendeels Hellemans' Woord Vooraf. Even verderop stelt hij: Literatuur en (beeld)media zijn volgens mij allebei exponenten van een fundamentele verandering van de waarnemingsstructuur zoals die zich vanaf de modernisering op het einde van de achttiende eeuw voordoet. Het is dus een boek waarin de geschiedenis van de literaire avant-garde beschouwd wordt vanuit de mediageschiedenis, waarin literatuurwetenschap en mediatheorie samenkomen. Hellemans vraagt zich bovendien af: Zou het kunnen dat de moderne literatuur wordt overvleugeld door haar digitaal broertje: de elektronische hypertekstliteratuur? Al met al klonk mij dat in de oren als een boek waarop ik gewacht had.
Hellemans' boek voorziet zeker in een lacune, ik heb het met plezier gelezen en menigmaal heb ik halve verhandelingen in de kantlijn geschreven wanneer ik vermoedde dat hij ongelijk had. Hellemans schetst een fraai panorama van de literaire avant-garde en de mediageschiedenis. De ideeën zijn al bekend uit de boeken van McLuhan, Kittler en Benjamin - de drie pijlers waarop Hellemans' essay steunt. En de geschiedenis van de avant-garde kenden we ook al. Maar Hellemans geeft een helder overzicht en, de link tussen avant-garde en mediageschiedenis was nog niet op deze manier vanuit de literatuurwetenschap en poëtica beschouwd.
Hellemans' 'essay' is een schoolvoorbeeld van academisch samplen: literatuurwetenschap als het samenvatten, parafraseren en becommentariëren van artikelen, manifesten, uitspraken en citaten van anderen. De taak van de literatuurwetenschapper is het aan elkaar breien van die stukjes. Door de keuze van samples en de volgorde van aan elkaar breien wordt een ontwikkeling gesuggereerd. Dit is wat Hellemans doet. Hij stelt dat er een link is tussen het ontstaan en de ontwikkeling van de literaire avant-garde, de ontwikkeling van (nieuwe) media en het ontstaan van de 'moderne waarneming', de 'schokbeleving'. Vervolgens illustreert hij dit aan de hand van de bespreking van bijvoorbeeld Van Ostaijens poëtica, Goethes gedachten over de stoomtrein, een korte weergave van McLuhans ideeën over oraliteit, enzovoorts.
Het illustreren wordt echter bijna nergens beargumenteren. En dat is jammer. Daardoor blijft Hellemans steken in voorlopigheid waar dat niet hoeft. Hij noemt zijn boek dan wel een essay, maar het draagt alle kenmerken van een (zeer gedegen) literatuurwetenschappelijke verhandeling en in een literatuurwetenschappelijke verhandeling wil ik graag argumentatie.
Het spannendste hoofdstuk is dat waarin Hellemans ingaat op de link tussen Marinetti's poëtica en digitalisering. Dan graaft Hellemans dieper, kijkt hij verder dan de gedachten van anderen. Hier ligt bovendien de kern van zijn betoog. De intersectie tussen 'Nieuwe Media' en 'Poëzie/ Avant-Garde' wordt niet alleen gesuggereerd, ze wordt voelbaar, aanschouwelijk, en Hellemans weet de vinger te leggen op de inwerking van technologie op de woordkunst zelf. Hij beschrijft de poëtica van Marinetti via Marconi: de uitvinder van de telegrafie. Centraal staat Marinetti's idee van een draadloze verbeelding. Hellemans schrijft: Marinetti wou immers een analogische literatuur zonder analogisch moment, waarbij elk beeld zonder meer oversprong naar een ander beeld. Hellemans verbindt dit met digitalisering. Een dergelijke logica van bruuske wisselingen waarin het analogisch element helemaal verdwenen is, noemt men een digitale logica. En hij vraagt zich af: Zou het kunnen dat Marinetti's technopoëtica anticipeert op de digitalisering van de perceptie van ruimte en tijd zoals men die in de informatiemaatschappij van vandaag meemaakt?
Analoog versus digitaal. Het spookt in Hellemans essay. Steeds weer duiken ze op, analoog, digitaal. En daar is iets mis mee. Hellemans openingszet is Octavia Paz' opvatting dat poëzie analoog is. Op zich is daar niets mis mee. Hellemans zet die opvatting af tegen de digitaliteit. Het probleem daarbij is volgens mij dat de communicatietechnische definitie van analoog - die Hellemans regelmatig lijkt te gebruiken - niet zomaar gelijkgesteld kan worden aan Paz' gebruik van analoog in zijn poëzietheorie. En als het wel kan, dan is het denk ik zo dat Paz' idee van analogie uitsluitend betrekking heeft op het semantische niveau van de communicatie. De tegenstelling digitaal versus analoog, waar het Hellemans om te doen is, heeft betrekking op het syntactische niveau. Volgens mij is het zeer wel mogelijk, nee volstrekt logisch en voor de hand liggend dat poëzie op het syntactische niveau digitaal is en op semantisch niveau analoog. Met andere woorden Paz' analogiciteit is uitstekend mogelijk in een digitaal medium. Letters en klank kunnen digitaal worden opgeslagen, maar daarmee wordt een analoge betekenis niet automatisch onmogelijk.
De volgende vraagstelling, de ultieme in Hellemans boek, is dan zonder relevantie: (I)n welke mate (kan) het traditionele, analogische weefsel van de tekst...worden getransformeerd in een digitale vorm van 'draadloze' communicatie. Met andere woorden: zijn literatuur en mediatechnologische communicatie uiteindelijk compatibel of hoe 'dynamisch' en 'draadloos' kan de literaire vormgeving wel zijn? (p. 166).
Ik geef toe: Hellemans vraagstelling gaat verder dan ik doe voorkomen. De vraag die hij eigenlijk wil stellen is de volgende: zijn een analoge waarnemingswijze en een analoge literatuur mogelijk in een wereld waarin digitaliteit de grond is geworden van de waarnemingswijze en het begrip van de wereld? Is er poëzie mogelijk in zo'n wereld. En dat is een fundamentele en zinnige vraag.
Het gaat Hellemans om een 'revolutie' in hoe de mens tegen zijn omgeving aankijkt. Was dat vroeger op een 'analoge', continue wijze, zo is dat langzamerhand in de twintigste eeuw een digitale wijze geworden. De schok, de botsing tussen elementen is wat betekenis creëert in de moderne belevingswijze. De schok, daarop berusten ook de betekenistheorieën van structuralisten, poststructuralisten en deconstructivisten. Die 'schok' is het constituerende element in de nieuwe media sinds de telegraaf, digitale media; die schok staat centraal in de theorieën over de moderne waarnemingswijze, bij Benjamin, in de verschillende avant-gardes, en een aanzet daartoe is al te vinden in de achttiende eeuw.
Ligt de kern van Hellemans' essay in zijn weergave van de 'crytodigitale logica' van Marinetti, voor de crux grijpt hij naar de metafoortheorie van Lacan. Hij verklaart daarmee de futuristische paradox van een analogie zonder analogisch moment. Heel in het kort: als de betekenis van taal berust op een weefsel van arbitraire relaties, dan berust taal, aldus Hellemans via Lacan, feitelijk op een digitale logica. Daarmee zou een analogische logica zonder analogisch moment mogelijk zijn.
Hellemans' teruggrijpen op Lacan om Marinetti's idee van de metafoor te duiden is to the point. Hij draait zich vervolgens in allerlei bochten om via Lacan het onderscheid tussen syntaxis en semantiek binnen een digitaal systeem (en dus ook binnen taal) te duiden. Hij komt dan op een onderscheid dat exact gelijk is aan het communicatie-technische onderscheid tussen het syntactische en het semantisch niveau van communicatie. Gesneden koek waar toch geen omweg via Lacan voor nodig is?
Hellemans heeft Lacan nodig om de link te leggen tussen digitaliteit en de schokbeleving - het constituerende element van de avant-garde-esthetica: De schokbeleving... wordt in de digitaliserende optiek van Lacan verinnerlijkt tot het ogenblik bij uitstek waarop betekenis wordt geproduceerd in het geïntegreerde circuit van de computer of in het al even geïntegreerde netwerk van de taal. Met andere woorden: Lacan zegt dat betekenis, in taal, in een netwerk, tot stand komt in de 'schok' (Lacans 'scansion') tussen twee elementen. De schok is daarmee ook in het denken over betekenisproductie het element geworden waarvan alles afhangt.
Het gaat helaas echt mis in de laatste hoofdstukken. Daarin waagt Hellemans zich aan de hypertekst en de VR als mogelijke extensies van een avantgardistische poëtica. Hellemans kennis van hypertekst en VR schiet tekort, zo lijkt het, want hij blijft steken bij afgekloven clichés waaraan hij niets toevoegt. Hij herkauwt wat zijn collega's al herkauwt hebben zonder twee keer na te denken over of het wel werkelijk zo is. Een gemiste kans.
Zo heeft Hellemans het enkel over de utopie van de hypertekst. Wie zijn twee karige pagina's over hypertekst laat uitkomen op de opmerking De netwerkconstructie binnen de hypermedia - multimediale computers die met elkaar in verbinding staan - brengt Lacans dynamisch-digitale oplossing voor de aporieën van een niet-analogisch of draadloos opererende, analogische logica tot een praktische oplossing, die heeft misschien wel gelijk maar wie er niets aan toevoegt blijft stilstaan op het punt waar George Landow et altri in 1987 al stonden, terwijl er in de tien jaar daarna veel gebeurd is. Aan theoretische verhaaltjes over hypertekst hebben we geen gebrek. Gebrek is er aan analyses van wat er gebeurt wanneer je een hypertekst leest of schrijft. Niet theory-speak à la Lacan maar een pragmatische analyse.
Dit maakt het einde van Mediatisering en Literatuur teleurstellend en het boek als geheel onevenwichtig. Er waren genoeg voorbeelden van hyperteksten te vinden geweest om hierover meer te zeggen.
Toch, deze recensie getuigd ervan, is Mediatisering en Literatuur geen overbodig boek. Alleen al niet omdat het uitdaagt tot meningsverschil en verder denken. En ook dat was Hellemans' oogmerk.
some rights reserved
Arie Altena, oktober 1997
gepubliceerd in Mediamatic Magazine 9#2/3, fall 1998
zie ook Mediamatic.net: NL and GB.