Arie Altena
index

Mediageologie

Over ‘A Geology of Media’ van Jussi Parikka

Arie Altena

Deze bespreking – met kort interview – van Jussi Parikka's A Geology of Media’ verscheen in Gonzo (Circus), 2015.

Geologie staat sinds enige tijd in de aandacht van de technologische cultuur en de hedendaagse kunst. Het zal de lezer van Gonzo (Circus) niet zijn ontgaan dat bijvoorbeeld het Sonic Acts-festival van afgelopen februari als thema ‘The Geologic Imagination’ had. In april verscheen het nieuwe boek van de Finse mediatheoreticus Jussi Parikka, met de titel A Geology of Media.

De tijd is lang voorbij dat we droomden van lichaamloze technologie, een cyberspace vrij van beknellende banden, en vergaten dat er niet alleen hardware nodig was, maar ook ondergrondse kabels en elektriciteit. De toenemende opwarming van de aarde is intussen het duidelijkste teken dat er in de afgelopen decennia op onze planeet een onomkeerbare verandering is ingezet, een verandering die het voortbestaan van de menselijke beschaving bedreigt. De verandering is dermate dramatisch dat we zelfs moeten spreken van een nieuw geologisch tijdperk: het Antropoceen. We leven in een tijdperk waarin de mens een geologische kracht is geworden. De momenteel beschikbare data over klimaatverandering, verplaatsing van sedimenten, verbruik van fossiele brandstoffen en vervuiling geven aan dat de mens op z’n minst sinds 1945 de belangrijkste drijvende kracht is van de verandering op aarde. De sporen ervan zullen over een miljoen jaar door hypothetische aliens in de geologische strata zijn terug te vinden. Of zoals Parikka het formuleert in ‘A Geology of Media’: ‘The Anthropocene is a way to demonstrate that geology does not refer exclusively to the ground under our feet. It is constitutive of social and technological relations and environmental and ecological realities.’

Relaties

‘A Geology of Media’ is het derde deel van Parikka’s ‘media ecology’-trilogie. Eerder schreef hij een boek over virussen (‘Digital Contagions’) en één over insecten (‘Insect Media’) – eigenlijk vooral zwermen – in de mediacultuur. Hij heeft een goede hand in het kiezen van zijn onderwerpen, en zit dicht op de tijdsgeest. Op mijn vraag wat hem op het idee bracht om een heel boek over de geologie van media te schrijven, antwoordde hij dat hij geïnspireerd werd door al die mediakunstprojecten en -debatten van de laatste jaren die op één of andere manier te maken hebben met geologie, bijvoorbeeld onze omgang met delfstoffen en elektronisch afval. Hij wilde een boek schrijven dat zou gaan over dat samengaan van kunst, ontwerp, mediatheorie en sociaal-politieke kwesties.

Het uitgangspunt van ‘A Geology of Media’ is vergelijkbaar met dat van het Antropoceen: de dimensie van de menselijke wereld en van de technologische media die we gebruiken is onlosmakelijk verbonden met de dimensie van de geologie – ook al overstijgt de tijdsschaal van de geologie, waarin miljoenen jaren heel gewoon zijn, die van de mens. Ook de wereld van menselijke gedachten, gevoelens, sensaties, waarneming, gewoontes en praktijken is verbonden met de wereld van geologische gesteentelagen, het klimaat en de grond onder onze voeten.
Andersom is onze relatie met de aarde sterk beïnvloed door technologie. Door visualisaties, sonificaties, berekeningen, simulaties en computermodellen wordt de aarde een object voor cognitieve, praktische en affectieve relaties. Parikka is in dit boek geïnteresseerd in de materie, de hardware en de energie die nodig is voor mediatechnologie, met andere woorden in de geofysiologische natuur, de metalen en mineralen, de vervuiling en de e-waste die er het fundament van vormen. Parikka gebruikt zelf overigens het woord ‘Anthrobscene’, een woordspeling waarmee hij de obsceniteit van het Antropoceen wil benadrukken.

Media-ecologie

Parikka is ook duidelijk geïnspireerd door het denken van de Franse filosofen Gilles Deleuze en Félix Guattari. Op mijn vraag wat hun werk tot een continue inspiratiebron maakt antwoordt hij: “Ze inspireren me in politieke zin, en om hoe ze denken over materialiteit. Ze laten zien dat ook materie, zelfs het anorganische, dynamisch is, een geschiedenis heeft, ja, in bepaalde opzichten zelfs leeft. Ook Guattari’s concept van drie ecologieën is belangrijk voor mij, het idee dat er naast een ecologie van natuur ook een sociale en een psychologische ecologie is, waaraan we een media-ecologie kunnen toevoegen.” 

Parikka komt met de interessante en provocatieve stelling dat mediageschiedenis teruggaat tot voor het verschijnen van de mens, en zal doorlopen tot na het verdwijnen van de mensheid. Immers de grondstoffen waarvan onze mediawereld afhankelijk is, werden miljoenen jaren geleden gevormd, en het afval dat we ermee produceren heeft een vervaltijd van honderden eeuwen.
Hij gaat in dit opzicht één stap verder dan de in 2012 overleden Duitse mediafilosoof Friedrich Kittler. Kittler stelde dat om mediacultuur te begrijpen we de hardware moeten kennen. Parikka stelt dat media een temporeel en ruimtelijk materialisme kennen dat niet gelijk is aan die van de machines en de fysieke netwerken, maar zich manifesteert in gebruik van metalen en in e-waste. Op die manier radicaliseert Parikka ook het idee van de ’deep time’ van media, een idee van de media-archeoloog Siegfried Zielinski, die onderzoek doet naar de voorlopers van hedendaagse media in de vroege Napolitaanse rennaissance, de Chinese technologiegeschiedenis en de islamitische wereld. Zielinski’s ‘deep time’ gaat over eeuwen van menselijke inventiviteit, Parikka’s geologie van media betekent kijken naar het belang en de functie van het niet-organische van media nog vóór ze media worden. Het is een manier om rekening te houden met de doorwerking van ecologische relaties over verschillende tijdsschalen. Het gaat dan overigens niet alleen over de langzame transformaties van de geologie, Parikka besteedt ook aandacht aan de microtemporaliteit van bijvoorbeeld computeralgoritmes die de financiële markten regeren en zo invloed uitoefenen op de planeet.

In de vijf hoofdstukken van zijn boek schetst Parikka achtereenvolgens de theoretische context, gaat hij in op ‘deep time’ en het ondergrondse, en behandelt hij speculatieve kunstprojecten die zich richten op geofysische aspecten van media. Het vierde hoofdstuk gaat over stof (‘dust’) – de stof in de longen van mijnwerkers en Chinese fabrieksarbeiders – en het vijfde over mediafossielen. Als epiloog is ‘Zombie Media’ opgenomen, een tekst die hij samen met mediakunstenaar Garnet Hertz schreef over circuit bending, hardware hacking, e-waste en media-archeologie.

Aarde als object

Parikka gebruikt in zijn boek mediakunst en -theorie als lens om naar het Antropoceen te kijken. Hij laat steeds zien hoe kunstenaars het geofysische in hun kunst verwerken. Cruciale voorbeelden zijn ‘The Last Pictures’ (2012) van Trevor Paglen met zijn extreme tijdsschaal (lang na het einde van de mensheid zal het werk nog steeds rond de aarde cirkelen), de ‘Crystal World’ (2012) projecten van de Engelse kunstenaars Martin Howse, Jonathan Kemp en Ryan Jordan, en Martin Howse’s ‘Earthcode’ projecten zoals ‘Earth Boot’ (2012) waarin hij letterlijk een computer aansluit op de aarde. Via die besprekingen komen vanzelf thema’s als klimaatverandering en de politieke economie van de (post)-industriële productie aan bod.

Parikka herinnert ons er bijvoorbeeld aan dat we allemaal een stukje Afrika bij ons dragen, bijvoorbeeld in de vorm van coltan in de chip van je telefoon. Dat idee is inmiddels een cliché, maar dat maakt het niet minder belangrijk. Als we een hap van de soep nemen waarin we een bouillonblokje van Maggi hebben gegooid, eten we ook Indonesië, Afrika, India en China, de transportlijnen van Zuid-Oost-Azië naar Europa, fabrieken en onderbetaalde arbeid. Het is onontkoombaar. De vraag is wat we eraan doen, en hoe we zo’n kwestie zo kunnen voorstellen dat ze niet langer een fait accompli is als gevolg van een zich quasi-autonoom ontwikkelend systeem waarin een individu geen handelingsvrijheid lijkt te hebben.
Het is inderdaad van het hoogste belang om de materiële en dus zelfs geologische aspecten van de mediacultuur te benadrukken. Het gaat in mediatheorie niet alleen om het semiotische (teken)niveau en de invloed daarvan op de ‘geestelijke sfeer’. De ‘cloud’ met data is niet immaterieel. De mediacultuur impliceert in de huidige vorm economische uitbuiting, uitputting van de aarde en vervuiling. Het is hoog tijd om de aarde niet langer als een object en als een ‘resource’ te beschouwen. (Vooral de geologie en de mijnbouw zorgden er vanaf de achttiende eeuw voor dat we de aarde op die manier gingen zien ). We moeten de relatie met de aarde drastisch veranderen als we willen dat de menselijke beschaving overleeft. De these van het Antropoceen dwingt tot grondig morrelen aan een aantal concepten die eeuwenlang ons denken hebben beheerst. Dat is ook de reden waarom de (media)kunst die over geofysische aspecten gaat, intrigeert. 

Theorie

Herhaaldelijk benadrukt Parikka in ‘A Geology of Media’ dat de dingen waarover hij schrijft niet los gezien kunnen worden van politieke kwesties. Tegelijk blijft hij veilig binnen de mediatheorie. Dat mag natuurlijk – waarom zou een boek niet over mediatheorie mogen gaan? – en toch wringt het soms. Parikka lijkt ook meer op zijn gemak binnen de mediatheoretische discussies dan wanneer het gaat over filosofische thema’s als de herdefinitie van natuur, ecologie of de verhouding tussen mens en aarde. Die thema’s worden overigens duidelijk aangestipt en Parikka’s positie is helder, maar het gaat nooit verder dan een aantikken van Donna Haraway’s begrip van ‘natureculture’, Guattari’s idee van ecologie, of Bruno Latours analyse van de scheiding tussen natuur en cultuur.
Ik vroeg Parikka wat mediatheorie en mediageschiedenis kunnen bijdragen aan onze ideeën over ecologie, economie en politiek. Hij antwoordde dat juist mediastudies en -theorie perfect geëigend zijn om het over de kruisverbanden te hebben: “Sociale kwesties treffen er op design, politiek raakt aan ecologie en economie. De milieucrisis, die wordt aangejaagd en versneld door ons economisch systeem, is zo’n enorme catastrofe dat we ons er op alle niveaus en in alle disciplines mee bezig moeten houden. Theorie is geen afstandelijke reflectie maar een sociale en culturele activiteit. De kritische academische wereld is precies de plek waar kennis wordt geproduceerd die niet gaat over economische waarde, maar over waarde voor het leven, en voor een leven dat het waard is om geleefd te worden.”

En zo krijg je in Parikka’s boek een tour langs de belangrijkste kwesties, vaak aan de hand van interpretaties van recente technologische kunst. Het is een rijk overzicht van wat er nu speelt en op het spel staat, en Parikka’s uiteenzettingen zijn steeds to the point en helder. Als de mens een toekomst wil hebben, moeten we de ‘vuilnisbak’ met de geologische aspecten van onze mediacultuur goed uitmesten.

Jussi Parikka, A Geology of Media, Minneapolis: University of Minnesota Press (2015). The Anthrobscene, Forerunners e-book, Minneapolis: University of Minnesota Press (2014). Zie http://www.upress.umn.edu/book-division/books/a-geology-of-media en http://www.upress.umn.edu/book-division/books/the-anthrobscene

Jussi Parikka is een Finse schrijver en mediatheoreticus. Hij is docent technologische cultuur en esthetica aan de Winchester School of Art in Southampton, en doceert digitale cultuur en theorie aan de universiteit van Turku. Naast ‘A Geology of Media’ schreef hij onder andere ‘What is Media Archaeology?’ (2012) ‘Insect Media’ (2010) en ‘Digital Contagions’ (2007). Zijn blog heet Machinology en is te vinden op jussiparikka.net.

some rights reserved
Arie Altena
index