Arie Altena
index

Tofts versus Murray

twee visies op de toekomst van de elektronische literatuur

Arie Altena

Voorbeschouwing

Ontwikkelen zich onder invloed van nieuwe technologie andere vormen van narrativiteit, andere vormen van literaire communicatie en andere manieren van omgang met literaire 'teksten'? Dat zijn vragen die al jaren gesteld worden met betrekking tot de computer en de daarvan afgeleide interactieve media. Wat is een goede interactieve vertelling? In welke richting zullen kunst en literatuur zich ontwikkelen en welke gevolgen heeft dat?

In dit debat, dat evengoed gevoerd wordt in academische kringen als daarbuiten (is de moo het beste model voor literaire interactiviteit? Is Tombraider de opmaat voor de picareske roman van de eenentwintigste eeuw?) komen alle oude vragen over wat literatuur (en kunst) is opnieuw in alle hevigheid aan de orde. Vaak gebeurt dat niet bewust, ligt de literatuuropvatting verborgen in en passant genoemde vooronderstellingen, of in de keuze van onderwerp of voorbeelden.

Dit geldt ook voor de twee boeken over literatuur en nieuwe media, computer en cybercultuur die hier met elkaar geconfronteerd worden. Janet Murray’s Hamlet on the Holodeck geeft een overzicht van de ontwikkeling van narrativiteit voor computerapplicaties. Het andere boek, Darren Tofts Memory Trade, construeert de (pre)historie van een cybercultuur die alweer voorbij lijkt te zijn. Twee zeer verschillende boeken die een (literaire) toekomst voor het digitale tijdperk ontwerpen op grond van een constructie van een verleden bij een verlangde toekomst.

Deze twee boeken vertegenwoordigen diametraal tegengestelde visies op de (computer)literatuur van de toekomst; twee literatuuropvattingen, twee literaire smaken. Aan de ene kant Murray, de mit-Trekkie, met haar voorkeur voor herkenbare verhalen en de negentiende-eeuwse roman, aan de andere kant Tofts, de Wakiaan, met zijn voorkeur voor taalexperiment.

Murray versus Tofts

Janet H. Murray Hamlet on the Holodeck, the Future of Narrative in Cyberspace Cambridge, Massachusetts 1997, isbn 0 262 63187 3, 324 pp

Toen de poststructuralisten de auteur doodverklaarden en aandacht opeisten voor de radicaal polyinterpretabele tekst, zat Janet Murray in de kelders van ibm te programmeren en debuggen. Later, toen de kruitdampen opgetrokken waren dook ze de archieven in om onderzoek te doen naar negentiende-eeuwse romanschrijfsters. Die dubbele achtergrond als angliciste en computerprogrammeur maakt haar tot een ideale persoon om een boek te schrijven over computernarrativiteit.

De vraag die Murray stelt is: hoe ziet een literaire computerapplicatie er uit die even diep-menselijk, betekenisvol, ontroerend en diepzinnig is, en evenveel aanspreekt als Hamlet? Om die vraag te beantwoorden brengt ze de verschillende narratieve elementen die computerapplicaties bieden in kaart. De bekende verhalen over Eliza, het www en games worden helder, toegankelijk en met kennis van zaken behandeld, waardoor het boek toch een feest is om te lezen. Murray verzeild niet in theory-speak noch verliest ze zich in toekomstspeculaties. Ze benadrukt het belang van het 'scripten' van de interactor, van een systeem dat reageert op input, en weet, aan de hand van haar voorgeschiedenis van ‘literaire’ mens-computerinteractie inzichtelijk te maken waarom het navigeren door een virtuele ruimte cruciaal is. Terecht concludeert ze dat the potential for compelling computer stories does not depend on high-tech animation or expensively produced video footage but on shaping (such) dramatic moment" (p. 53). Kortom: de mit-opvatting van interactiviteit (zie ook Brenda Laurel), precies dat wat iedere bouwer/speler van moo’s en elke fan van Elite weet.

Het essentiële kenmerk van de computer en dus van digitale omgevingen is volgens Murray de ability to execute a series of rules. De computer modelleert en reproduceert patronen, de mogelijkheden om een multilineair plot te schrijven liggen voor het oprapen. Murray introduceert de term 'procedureel auteurschap' om duidelijk te maken wat schrijven voor computerapplicaties inhoudt: Procedural authorship means writing the rules by which the text appears as well as writing the text themselves. It means writing the rules for the interactor’s involvement, that is, the conditions under which things will happen in response tot the participant’s actions (p. 152). Er ontstaat een wereld van narratieve mogelijkheden die gerealiseerd worden door de lezer/interacteur.

De regelverwerkende kracht van de computer is voor de procedurele schrijfster een new kind of performance machine. Murray benadrukt dat er niets wezenlijks verandert aan het feit dat schrijven het bewust selecteren en ordenen van elementen is. A story is an act of interpretation of the world, rooted in the particular perceptions and feelings of the writer.

De concentratie op de rol van de auteur als mogelijkheidsschenkende, manipulerende, kiezende instantie is to the point, maar hij overschaduwd ook een aantal even belangrijke aspecten.

Zo stelt Murray de vraag naar verschillen tussen lezers en interpretaties niet. Crucialer is dat zij weinig oog heeft voor de structurerende, sturende rol van technologie. Ze houdt van de afbeelding van een fictionele wereld die mogelijk gemaakt wordt door een auteur. Technologie is het instrument dat bespeeld wordt door de auteur in een poging het publiek te ontroeren. De beste technologie is, in haar visie, dan ook een transparante. Haar uitgangspunt is dat elk tijdperk met de beschikbare technologie uitdrukking geeft aan universele verhalen over de gelijkblijvende menselijke aard. Nieuwe technologie transformeert universele verhalen zodanig dat ze in een nieuw tijdperk even aansprekend blijven. The patterns are constant because human experience is constant, and though cultural differences may inflect these patterns differently from one place to another, the basic events out of which we tell stories are the same for all of us.

Murray grijpt dus terug op het bestaan van universele verhaalstructuren, maar zet deze in de jaren zeventig in deskrediet geraakte opvatting in cognitivistisch-evolutionair perspectief. Kort gezegd komt het er op neer dat bepaalde verhaalstructuren door de eeuwen heen hebben bewezen dat ze 'bruikbaar' zijn. Dat zijn de verhalen waarin mensen zich herkennen, vormen waarin de vragen des levens aan de orde kunnen komen. Met enige goede wil zou dat een humanistische visie genoemd kunnen worden, omdat ze de menselijke aard in het centrum zet. Zo legitimeert Murray haar voorkeur voor 'succesvolle verhalen, zoals die gemaakt worden door Hollywood, Disney en de school van Gene Roddenberry. Het is echter de vraag of zulke universele verhaalstructuren bestaan. En al zouden ze bestaan: dan nog legt Murray te makkelijk de nadruk op wat alle mensen, of ze nu in Sierra Leone of op Kaallalit Nunaat wonen, delen (alle kinderen op de wereld houden immers van The Lion King!). Tegen de heersende stroom in benadrukt Murray nu eens niet de culturele differentie, maar de gelijkheid. En gelijkopgaand daarmee de neutraliteit van de technologie.

Murray’s conformistische gezond-verstandsvisie lijkt soms onweerlegbaar, ze is het niet. Het is tekenend dat je in de loop van het boek complexiteit gaat missen, zoals in haar visie op de verhouding tussen fictie en werkelijkheid. Murray benadrukt dat er een pertinente scheiding is tussen wereld en fictie, niet in ontologische zin, maar omdat de gebruikers het zo willen. Een goed verhaal is een verhaal waarin je (fictieve) acties kunt ondernemen zonder dat het consequenties heeft in de echte wereld. Het verhaal is een experimenteerruimte, een oefening voor het echte leven. Daarin heeft ze weliswaar gelijk (de meeste mensen willen het zo) maar ze wekt ook de indruk dat ze de laatste zal zijn die oog heeft voor het in scene zetten van de werkelijkheid door media.

Het gevaar van gezagsgetrouwe eendimensionaliteit ligt dan op de loer en al lezend bekruipt je het geruststellende gevoel dat je met het Holodeck geland bent in een veilige Victoriaanse Zone, beschermd door een vriendelijke vredesmacht.

Voor Murray spreekt dat zij aandacht heeft voor de sociaal-maatschappelijke kant van verhalen, van de soaps en het cyberdrama en vanuit de interactie tussen het verhaal en de maatschappelijke realiteit redeneert. Ze kiest met opzet populaire voorbeelden als ER, Homicide en Star Trek om de toekomst van het multilineaire computerverhaal te schetsen.

Maar juist omdat zij populaire tv-series en computerspelletjes als uitgangspunt neemt beperkt ze het zicht op alternatieve modellen - zoals de twintigste-eeuwse kunst. Ze is te 'Disney' naar mijn smaak met al haar believable characters and stories in which we can identify. Ze is, ze geeft het zelf toe, Victoriaan in hart en nieren, een conservatieve feministe met heimwee naar de fifties (dat geeft ze niet toe). Haar ideale toekomst roept bij mij beelden op van een Digitaal Disneyland waarin vrouwen en mannen werkelijk gelijkwaardig zijn en dagelijks tijdens het tekstverwerken bevredigende interacties hebben met een virtuele huiskat (die de interactie met die echte huiskat bij lange na niet kan emuleren). De miljoenen van Disney kunnen geen ongelijk hebben.

Murray huldigt een literatuuropvatting waarin Joyce, de postmodernen en de avantgarde geen rol spelen. Zij ziet een marginale rol voor literatuur die ook gefocust is op de eigen technologie, op de taal zelf. Typerend is dat ze bijna zuchtend opmerkt dat er tegenwoordig weer herkenbare boeken geschreven worden met vertrouwde verhalen. Typerend is ook haar onvermogen om, bij al haar uitweidingen over games en spelstructuren oulipo - nota bene de eerste workshop waarin schrijvers en wiskundigen samenwerkten - op waarde te schatten: slechts een literair spelletje vindt zij van de methodes van Queneau, Perec en consorten.

Toegegeven, Murray stelt zich niet tot doel om zich de 'hoge' literatuur van de toekomst voor te stellen, het gaat haar niet om de narrativiteit in avantgardekunst, het gaat haar om narrativiteit in populaire, een breed publiek aansprekende cyberverhalen, van soap tot tamagotchi. Ze is wat dat betreft heel wat realistischer dan het cohort door poststructuralisme, deconstructie, psychoanalyse en rhizomisme geinfecteerde theoretici. Als realistisch verhaal is Murray’s schets van de interactieve literatuur overtuigend. Maar als het aan haar ligt zal er niet veel veranderen in de wereld.

Darren Tofts Memory Trade, a Prehistory of Cyberculture North Ryde nws, Australia 1998, isbn 90 5704 18 12, 131 pp

In zijn boek Memory Trade wil Tofts aantonen dat er in het cyberdiscours - de discussie over de invloed van computertechnologie op communicatie en cultuur - niets nieuws onder de zon is. De vertechnologisering van het woord wordt volgens hem niet pas in het leven geroepen door de komst van de computer (zoals in het cyberdiscours wel eens kortzichtig beweerd wordt), het woord is altijd al vertechnologiseerd geweest. De onderwerpen die Tofts behandelt in Memory Trade maken dit duidelijk: alfabet, schrift en taal als technologie; de origines van het cyberdenken in de geheugenkunst; Finnegans Wake als oerboek van de mediatheorie. Zij vormen Tofts (pre)historie van het cyberdiscours.

Technologie is voor Tofts, die sterk beïnvloed is door het poststructuralisme, niet een transparant middel, maar dat wat vormt, de ervaring structureert, betekenis laat uitwaaieren, de aandacht op zichzelf vestigt. Tofts redeneert vanuit de technologie: de technologie schept de zienswijze en de ervaring van de mens en de betekenis die hij aan de wereld geeft. Die visie zou posthumanistisch genoemd kunnen worden. Het posthumane tijdperk begint volgens Tofts dan ook niet pas met de computer, het is allang begonnen met de uitvinding van het schrift. Een nieuwe technologie leidt in Tofts' visie tot een fundamentele innovatie in de kunst en de literatuur: wat voorheen ondenkbaar of onmogelijk was, kan nu gerealiseerd worden.

Tofts focust op aspecten van de cybernetica en de computer, die terug te vinden zijn in het schrift en de omgang daarmee. (T)hese cybernetic features (information processing, feedback loop), however are not unique to the age of computers and artificial intelligence. They are, in fact, endemic to the book apparatus, conceived as a closed system of technological space, capable of indeterminate significance (p. 110). In het verleden vindt Tofts al de zaken die vaak als kenmerk van het heden gezien worden. Daarbij vergeet hij dat de idee van het schrift als technologie pas ontstaat dankzij, bijvoorbeeld, de cybernetica. Dat wil niet wil zeggen dat dat idee daarom minder waar zou zijn, maar het maakt het vinden van de overeenkomsten er niet verrassender op.

Tofts doet aan memory trade: hij handelt in geheugen. Aan de hand van een tour langs theoretici, schrijvers en filosofen schetst hij een beeld van de technologisering van het woord. Hij vat ideeën van Bergson, Kant, Yates, Borges, Derrida, Ong, Socrates, McLuhan, Wiener, Haraway, Nelson (enzovoorts) samen en rijgt ze aan elkaar. Daarbij zouden de links tussen de stukken geheugen zijn visie moeten vormen, maar daar is vaak te weinig sprake van. Memory Trade leidt in handen van Tofts tot een goed, eenvoudig overzicht van een mogelijke voorgeschiedenis van het cyberdiscours, zonder veel nieuws.

Memory Trade is ook een irritant boek. Met het enthousiasme van de wereldverbeteraar die zijn gehoor en tegenstanders moet overtuigen van revolutionaire inzichten verdedigt Tofts de opvatting 'taal is technologie'. Voor een publiek van lezers die gepokt en gemazeld zijn door dertig jaar (post)structuralisme, McLuhan en Havelock schrijft Tofts dat to think of writing as a technology is ...a defamiliarizing gesture. Hij oreert alsof hij in de marge verkeert maar vertegenwoordigt een wijd en zijd bekend standpunt.

En dat terwijl Tofts zeker tegenstanders heeft, maar dat zijn, eerder dan de naïve cyber-theoretici de wetenschappers die vanuit de cognitieve psychologie gewapend met evolutionair-biologische argumenten, en met de poststructuralisten in hun bagage, steeds succesvoller beweren dat het woord, en ach, waarom niet ook het schrift, biologisch gegeven zijn. Tofts kijkt naar achteren waar hij naar voren had kunnen kijken.

Wat echter het meest ontbreekt in Memory Trade is 'de echte wereld'. Tofts probeert zijn constructie actueel te maken door deze aan te sluiten op het cyberdiscours van begin- en midden-jaren negentig, met zijn viering van een digitale toekomst waarin alles anders zal zijn. Vanuit de achteruitkijkspiegel gezien is dat cyberdiscours een merkwaardig intermezzo in de ontwikkeling van de twintigste eeuw toen overspannen verwachtingen, technodeterminisme en een spiegelende zonnebril van het merk Baudrillard het zicht op de ontwikkelingen bepaalden. Tofts redeneert in de context van die (achterhaalde) cyberutopie en heeft daardoor een goede connectie met medesurfers op de zee van cyber- en postmodernisme, maar mist jammerlijk de connectie met de actuele stand van zaken.

Inmiddels overheerst, ingegeven door de ontwikkelingen van de afgelopen jaren - zoals de commercialisering van het www - een heel wat realistischere blik op de nieuwe media. De werkelijkheid en de discussies hebben Tofts ingehaald. Hij komt tragisch te laat. Dus kromme tenen bij speculaties vanuit een technologische stand van zaken die inmiddels passé is, kromme tenen vanwege blindheid voor politieke en economische kwesties en de a-politieke blik die een paar jaar geleden nog gepikt werd maar nu afgestraft wordt met geïrriteerde kritieken (zie Jamie King, Mute 12).

Was Memory Trade maar niet meer dan de goed geïnformeerde uiteenzetting over de overgang van een geletterde cultuur naar een digitale cultuur, naar het model van de overgang van een orale cultuur naar een geletterde zoals beschreven door Ong, McLuhan en Havelock...

Gelukkig is er het hoofdstuk over Finnegans Wake, dat Memory Trade uiteindelijk de moeite waard maakt. Tofts weet in twintig pagina’s neer te zetten waarom Finnegans Wake - de eerste literaire tekst waarin tv een belangrijke rol speelt - de centrale tekst voor het digitale tijdperk is. Die opvatting, die gedeeld wordt door Donald Theall en Marshall McLuhan, geeft hij vorm aan de hand van usual suspects als Deleuze & Derrida.

Finnegans Wake: het oerboek van de mediatheorie, het moment waarop print literacy converges with electronic digitization. De methode van Finnegans Wake biedt een voorproefje van en een vooruitblik op de ecologie van betekenis die het digitale tijdperk zal kenmerken. Het embodies the new ecology of sense implicit in the electronic, immersive experience of telematic cspace (Tofts’ m.i. overbodige 'metasignifier' die zowel voor 'cyberspace' als 'space' staat), het is central to the aesthetics of the computer age.

Net als vele anderen is Tofts van mening dat hypertext al aanwezig is in de geschreven literatuur en zeker bij Joyce: het schrift is een wees zonder vader, elke zin betekent altijd al iets anders, en Joyce lezen is nooit een lineaire kwestie. In plaats van Janet Murray’s cognitivistisch model van narrativiteit, waarin het klassieke verhaal de beste vorm is om de ervaring weer te geven, een vorm die gecanoniseerd is omdat ze aansluit bij de belevingswereld van de lezer, vinden we hier een sprong voorwaarts in het onbekende. Geen Hollywood van geloofwaardige karakters, maar multiplexende woorden.

Zoals elk woord in Finnegans Wake meerdere talen en meerdere codes samenbrengt in een signaal, en zo een ongekend flexibele betekenisproductie mogelijk maakt, zo zullen de computernetwerken waarop de mens ingeplugd is, de mens in staat stellen te multiplexen als nooit tevoren. Op die wijze wordt een nieuwe, wijdsere en flexibelere ervaring van de werkelijkheid mogelijk. Tofts is uiterst ontvankelijk voor droom- en waandenkbeelden die het speculeren over mogelijkheden van non-lineariteit en multiplexende hersenen voort kan brengen. Hij laat zich meeslepen door een utopie, een Wakiaans toekomstbeeld waarin de techniek van het woordspel geradicaliseerd zal worden tot een nieuwe wijze van verbanden leggen tussen wereld en woord.

Tofts heeft soms de neiging net een stap meer te zetten dan gezond verstand toe zou staan. Onder verwijzing naar Arjen Mulder komt hij akelig dicht bij het formuleren van de stelling dat Finnegans Wake in feite dat is wat 'beyond the media' gaat, de technologie overstijgt. Iets wat de computernetwerken ook mogelijk zouden kunnen maken. Er zou in die droom geen sprake meer zijn van een zender, een ontvanger en een verzonden boodschap, to be immersed in information is to be information, not a sender of receiver of it. There can be no mediation when everything, including addressers and addressees, occupy the same multiplex channel. Dat klinkt als een mystieke ervaring en Tofts zal toch niet denken dat de netwerken ons allen tot mystici zullen maken? Een stap verder in de evolutie van de homo sapiens?

Of veel mensen Tofts optimististische geloof dat Finnegans Wake de genetwerkte cultuur leesbaar maakt omdat zij de betekenis-ecologie van de elektronische wereld belichaamt delen, is de vraag. In ieder geval bevat Memory Trade een goede inleiding op Finnegans Wake voor die lezer wiens literaire thuis de cyberpunk en cybercultuur is.

 

Intermezzo: drie toevallige omwegen om weerzin tegen literair conservatisme te verklaren

De Command Line Interface

[plaats: plaatje van website http://www.cryptonomicon.com]

In zijn lange verhalende artikel In the Beginning was the Command Line breekt Neal Stephenson een lans voor de Command Line Interface boven de Graphical User Interface; voor de codering via het woord (de cli) boven de spiegelkastelen van Disney (de gui). Disney is in the business of putting out a product of seamless illusion - a magic mirror that reflects the world back better than it really is. But a writer is literally talking to his or her readers, not just creating an ambience or presenting them with something to look at; and just as the command-line interface opens a much more direct and explicit channel from user to machine than the GUI, so it is with words, writer, and reader. The word, in the end, is the only system of encoding thoughts - the only medium - that is not fungible, that refuses to dissolve in the devouring torrent of electronic media. Gesteld in termen van de tegenoverstelling van Tofts en Murray is Finnegans Wake de tekst die de rijkdom van de cli bewijst, terwijl Murray’s interactieve literatuur kiest voor de perfecte illusies. De openheid en directheid van code tegenover de geslotenheid en afstandelijkheid van het beeld, de mogelijkheid voor meervoudige interpretaties versus opsluiting in een naadloze droom.

Gebruiksvriendelijkheid

[plaats: plaatje van boek Anthony Dunne: Hertzian Tales]

In zijn boekje Hertzian Tales bekritiseert Anthony Dunne het gebruiksvriendelijkheidsdictaat in het industrieel ontwerp. Hij doet dit onder verwijzing naar de Amerikaanse pragmatist Dewey die onderscheid maakte tussen herkenning ('recognition') en waarneming ('perception'). Gebruiksvriendelijkheid is gebaseerd op 'herkenning', de gebruiker hoeft enkel een beroep te doen op wat hij al weet, er wordt niets geleerd, er vindt inpassing in het bestaande kader plaats. Volgens Dewey zijn groei en ontwikkeling cruciaal voor de mens, ook voor de ethiek, daarvoor zijn nieuwe elementen nodig, daarvoor moet er geleerd worden; een proces dat 'perception' behelst, niet enkel 'recognition'. Norbert Bolz zegt het zo: Gebruikersvriendelijkheid is de retorica van de techniek die onze onwetendheid heiligt. (zie Die Konformisten des Andersseins, Fink 1999). Gesteld in Dewey's termen neigt Murray’s literatuuropvatting naar 'recognition', terwijl de op innovatie gerichte literatuuropvatting van Tofts op de uiterste rand van 'perception' ligt. Murray wil de nieuwe technologie aan laten sluiten bij wat de mens al weet en heiligt daarmee de onwetendheid, Tofts heiligt niet wat de mens al weet maar wat hij nog niet weet.

Suburbaniteit

[plaats: plaatje van boek McKenzie Wark: Celebrities, culture and cyberspace]

Murray’s literatuuropvatting is, in de termen van McKenzie Wark, 'suburbaan' - oftwel in de taal van dertig jaar geleden: kleinburgerlijk. Dat is niet denigrerend bedoeld, zij richt zich immers op een interactieve vertelling die bij het grote publiek in de smaak zal vallen. En het grote, suburbane, publiek is, zoals iedereen weet, in kunstzinnige zaken nooit vooruitstrevend geweest. McKenzie Wark, net als Tofts een tegenvoeter, zegt er het volgende over: "If there is a characteristic of the suburban approach to forming knowledge out of information, it is, broadly speaking, an emphasis on rationalism. By this I mean a bias toward pre-formed categories into which new information is to be slotted, rather than a bias toward creating categories out of the new and unexpected patterns imminent in new information itself. Rationalism, understood in this broad sense, is a common feature of suburban thinking. It is what creates the suburban tendency to resist new information when it doesn't fit the assumed order of the world. (McKenzie Wark, Celebrities, culture and cyberspace; the light on the hill in a postmodern world, Pluto Press Australia, Annandale 1999, p. 333)

De conservatieve opvatting van Murray, die wel nieuwe middelen omarmt - zoals de burgerij geen probleem heeft om dvd-spelers te kopen - maar geen nieuwe inhoud (de menselijke aard blijft altijd gelijk), heeft, niet onverwacht, een politieke kant. Teksten veronderstellen een leeswijze; de ene leeswijze is aangepast, de andere is een uitdaging aan de bestaande categorieën. Een leeswijze is verbonden met een manier van in de wereld staan: What is distinctive about rationalism, as more than a theory of knowledge, as a practice also of action in the world, is this attempt to make the world conform to the abstraction. (...) Rationalism composes an internally unified space for thinking about a particular thing, the economy for example, by dividing it conceptually from anything that might make it appear more heterogeneous (ibidem. p. 335).

Finnegans Wake geeft alle ruimte voor heterogeniteit. Het principe waarvan de lezer van Finnegans Wake gebruikmaakt op zoek naar betekenis, komt overeen met wat Wark, met dank aan Deleuze, 'empiricism' noemt en dat hij tegenover 'rationalism' stelt: ...I think of empiricism as a highly conceptual way of handling information - but one that looks for patterns in flows of information rather than fitting flows of information into fixed patterns (ibidem. p. 334). Zo’n 'empiricistische' leeswijze staat open voor nieuwe inhouden, nieuwe betekenissen, nieuwe verbindingen, kan omgaan met onbekende elementen, met het vreemde, verstoot ze niet, koloniseert ze niet meteen.

Nu is het niet zo dat Murray in haar ideale literatuur de ontmoeting met het vreemde, de ander, uit zou willen bannen, integendeel. Zij ziet die ontmoeting pas ontstaan, zoals in Star Trek, wanneer een klassieke vertelling eerst identificatie van de lezer mogelijk heeft gemaakt. Maar in hoeverre heeft de verhaalstructuur, inhoeverre heeft de technologie die ontmoeting voorgevormd? In Tofts literatuuropvatting is, terecht, meer aandacht voor de verschijning van het vreemde, van een nieuw element in de taal, op het vlak van technologie. Wat voor Murray neutraal terrein is, is in de visie van Tofts (al) de arena.

Zo komt ook deze discussie uit bij de vraag of de technologie, de instrumenten, de middelen neutraal zijn of altijd al gemarkeerd, en welke consequenties heeft dat?

Evaluatie

Murray laat in haar boek zien hoe elektronische narrativiteit het leven in de computer probeert te emuleren zoals het negentiende-eeuwse Realisme dat deed in het schrift. Ze is trouw aan een negentiende-eeuws idee van narrativiteit en waarschijnlijkheid in verhalen. Tofts heeft aandacht voor de rijkdom van het nog niet gerealiseerde. Als gelovig poststructuralist heeft hij een wijdopen oog voor literaire innovatie waar Murray vanuit het succesvol gerealiseerde redeneert. Dat maakt Tofts’ visie uiteindelijk een stuk spannender.

Tofts raakt weliswaar ‘spaced out’ bij de gedachte aan het opheffen van de mediatie door de aansluiting van alles en iedereen op hetzelfde kanaal, de totale onderdompeling in informatie, daartegenover staat dat Murray aankomt met virtuele huisdieren en kwispelende animatie-hondjes als voorbeelden van toekomstige betekenisvolle interactie met elektronische verhalen. Het is maar waar je voor kiest.

Tofts is geïnteresseerd in nieuwe werelden, nieuwe perspectieven, terwijl Murray dat wat al vertrouwd is, wat de narratieve functie (biologisch gezien!) met succes vervult, wil vertalen voor een nieuwe technologie. Het is Star Treks Holodeck tegenover Joyciaans multiplexen in de vierde dimensie. Nostalgie naar de negentiende eeuw versus een Wakiaanse cyberutopie van een literatuurprofessor op lsd. Welk multiperspectief heeft de voorkeur? Het stapsgewijze leren van de Furbie, of de myriade mogelijke betekenissen van één element in een toekomstige Finnegans Wake? Zo bekeken vormt Tofts’ boek een welkome en noodzakelijke voetnoot bij, en misschien wel een alternatief voor het conservatisme van Murray.

some rights reserved
Arie Altena, 1999
ongeredigeerde versie

index